In zijn onlangs verschenen column ‘Het mbo als sigarettenfabrikant’ op de website van MBO-Today pleit Rob Neutelings voor het schrappen van mbo-opleidingen die niet “maatschappelijk relevant zijn én waar geen goede boterham mee te verdienen is”. De gemeente Utrecht, Utrechtse mbo-instellingen en JOBmbo zijn het daar niet meer eens.
In Utrecht hebben we de ambitie om iedere jongere tot zijn of haar recht te laten komen. De gemeente, mbo-instellingen en JOBmbo voeren samen campagne voor de
‘talentenmaatschappij’, waarin de focus niet alleen ligt op cognitief talent, maar juist ook op praktisch, creatief of sociaal talent. Een brug moet immers niet alleen worden ontworpen maar ook gebouwd; we hebben een enorme behoefte aan vakmensen. Bij die talentenmaatschappij hoort dat mbo-studenten, net als hbo- en wo-studenten, vrij zijn om te kiezen voor een opleiding die past bij hun interesses en kwaliteiten.
Dat klinkt vanzelfsprekend, maar dat is het niet. In Nederland is er een groot tekort aan goed geschoolde monteurs, verpleegkundigen en bouwvakkers. In de afgelopen jaren wordt daarom steeds meer ingezet op het verleiden van jongeren om juist voor díe mbo-opleidingen te kiezen. Andersom worden opleidingen die níet binnen de maatschappelijke tekortsectoren vallen ontmoedigd of zelfs miskend, omdat je jongeren daarmee zou opleiden voor de WW. Denk bijvoorbeeld aan creatieve studies, de opleiding business administration of de dansopleiding waar Neutelings het in zijn column over heeft. Waarom zouden we deze dansers dwingen om een auto te repareren? En waarom geldt dat niet voor wo-filosofiestudenten? Het is te kort door de bocht om te zeggen dat we mbo-opleidingen die niet “maatschappelijk relevant zijn en waar geen goede boterham mee te verdienen is” maar gewoon moeten schrappen. Dat is niet de oplossing voor de tekorten waar we ons allemaal zorgen over maken.
Allereerst omdat we tegenwoordig in álle sectoren tekorten zien. Het overgrote deel van mbo-studenten komt na hun opleiding gewoon aan een baan, ook in de creatieve en administratieve sector – of als dansinstructeur. Daarnaast is het zo dat niet alleen de opleiding van invloed is op het wel of niet vinden van een baan. Utrechtse cijfers laten zien dat ook factoren als sociaaleconomische status, achtergrond of opleidingsvorm een belangrijke rol spelen. Dit betekent dat we op een andere manier naar opleidingen en kansen voor mbo-studenten moeten kijken.
Opleiden voor tekortsectoren versus baanzekerheid
Om de discussie goed te begrijpen, is het belangrijk om twee dingen uit elkaar te halen: opleiden voor tekortsectoren is wat anders dan baanzekerheid. In de prakjk worden die begrippen nogal eens door elkaar gehaald. Tekorten zijn er dus overal, maar het is echt problematisch in sectoren die cruciaal zijn voor grote maatschappelijke opgaven – denk aan de gezondheidszorg, woningbouw of de energietransitie. Daar willen we vanuit het onderwijs aan bijdragen. Opleiden voor sectoren met maatschappelijke relevantie betekent dat we toekomstige (mbo-)studenten actief informeren over opleidingen en beroepen waarmee ze aan de slag kunnen in deze sectoren.
Dat gebeurt nu onvoldoende. Maatschappelijke opgaven en tekortsectoren blijven op de basis- en middelbare school onderbelicht. Sterker nog: jongeren leren van jongs af aan dat praktische en uitvoerende vaardigheden, die vaak aan de basis liggen van werk in deze tekortsectoren, ondergeschikt zijn aan cognitief talent. Eigenlijk komen jongeren pas in het vervolgonderwijs echt in aanraking met de praktijk. Wat ons betreft wordt al op de basisschool gestart met het uitlichten van beroepsonderwijs en wordt aandacht daarvoor een vast onderdeel van de loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Vanuit de gemeente Utrecht trekken we daar structureel geld voor uit. Ook maatschappelijke partners en het bedrijfsleven hebben hierin een rol te spelen.
Tegelijkertijd moeten we constateren dat kiezen voor een opleiding richting een tekortsector geen garantie geeft op een baan. Uit onze analyse blijkt bijvoorbeeld: of een mbo2-student nu een zorgopleiding volgt of kiest voor business administration, de kans dat hij een baan vindt is nagenoeg even groot. Wat we bij mbo-studenten die niet aan een baan komen wél zien, is dat zij vaak een lagere sociaaleconomische status of een migratieachtergrond hebben.
Het is, kortom, te gemakkelijk en kortzichtig om werkloosheid te wijten aan het lelijke idee van ‘pretopleidingen’. Dat doet geen recht aan jongeren die in dit soort opleidingen tot hun recht komen, en daarna een goede plek op de arbeidsmarkt vinden. Het stopzetten van dit soort opleidingen kan ertoe leiden dat jongeren juist afhaken en uit beeld raken. Daarnaast is het zo dat de opleiding die een jongere kiest lang niet altijd bepaalt waar hij gaat werken. Talloze mensen zijn actief in een heel andere sector dan waarvoor ze oorspronkelijk zijn opgeleid. Jongeren kiezen een opleiding die op dát moment bij hen past. Later, na hun studie of in een volgende loopbaanfase, kunnen zij nieuwe keuzes maken. Via bijscholing, omscholing of zij-instroom kunnen mensen moeiteloos een andere richting inslaan.
De arbeidsmarkt heeft er niets aan als we de verkeerde problemen centraal stellen. Als we echt iets willen betekenen voor jongeren die na hun afstuderen geen passende plek vinden, moeten we onze aandacht verleggen naar andere voorspellers voor studiesucces, zoals individuele kenmerken, opleidingsvorm (bol/bbl) en opleidingsstroom (entree, mbo2-4). Om jongeren die door hun achtergrond minder kansen op de arbeidsmarkt krijgen te helpen, moeten we maatwerk leveren. Sommige studenten hebben bijvoorbeeld profijt van een opleiding waarbij ze het grootste deel van hun tijd op school zijn. Anderen hebben op termijn juist meer aan een combinatie van werken en leren. Dat begint met goede begeleiding van jongeren, op school en via het jongerenwerk, door het aanbieden van leerwerkplekken en vooral ook een goede ondersteuning vanuit het bedrijfsleven.
Oproep
We pleiten ervoor om het oplossen van tekorten niet alleen het bordje van mbo-studenten neer te leggen. Het is niet fair om 17-jarigen daar verantwoordelijk voor te maken. In de talentenmaatschappij die wij voorstaan past het niet om te denken in kansrijke of kansarme sectoren, en is keuzevrijheid een groot goed. Mbo-studenten hebben er net zo goed recht op om een opleiding te kiezen waar hun passie ligt.
Om tot een échte oplossing te komen zullen het bedrijfsleven, de gemeente en het onderwijs – van basisschool tot universiteit – samen moeten kijken welke interventies nodig zijn. Breder opleiden en aannemen bijvoorbeeld, zodat werknemers op meerdere plekken en in meerdere functies inzetbaar zijn. Om- en bijscholing van jongeren én werkenden die zijn opgeleid in een sector waar mogelijk banen verdwijnen. Onderzoek en innovatie om het personeelsprobleem te verminderen. En, niet in de laatste plaats, meer ruimte, zichtbaarheid en waardering voor de volle breedte van talenten, opleidingen en beroepen, al vanaf de basisschool. Het werkelijke probleem laat zich niet plat slaan tot het wel of niet schrappen van opleidingen.
Dennis de Vries, wethouder mbo Utrecht
Johan Spronk, bestuursvoorzitter ROC Midden Nederland
Dorien Nelisse, bestuursvoorzitter MBO Utrecht
Sandra Beentjes, bestuursvoorzitter Grafisch Lyceum Utrecht
Henk Vermeulen, bestuursvoorzitter Nimeto
Maurits Brus, voorzitter JOBmbo